Algemene aanbevelingen en bemerkingen
Hoewel het beleid duidelijke stappen zet om het cliëntperspectief te integreren, blijven er enkele terugkerende knelpunten: onvoldoende snelheid in implementatie van het cliëntperspectief, een gebrek aan concrete garanties voor samenwerking tussen sectoren, en een soms beperkte inspraak van cliënten. Structurele aandacht voor deze elementen draagt bij aan een effectiever en meer inclusieve jeugdhulpverlening.
We bevelen aan om:
- De vertaalslag naar concrete acties met duidelijke tijdlijnen, meetbare indicatoren en structurele garanties te maken, met nadruk op korte-termijndoelen om verbeteringen te bekomen.
- Participatie van cliënten en hun vertegenwoordigers structureel te verankeren in alle fases van beleid en de uitvoering ervan om zo tot gedragen, sterk beleid te komen, met name bij de hervormingen die in de nota’s worden besproken.
- Obstakels weg te werken die een beleidsdomein-overschrijdende aanpak bemoeilijken. Deze aanpak moet bepaald worden door de noden van gezinnen. Tegelijkertijd roepen we op tot alertheid over beleidsdomeinen die in bepaalde situaties foutief met elkaar in verband worden gebracht.
Specifieke aanbevelingen en bemerkingen
Maximale participatie in jeugdhulpverlening
Het inzetten op kleinschalige leefgroepen en betrekken van ouders in hulpverleningstrajecten wordt vanuit cliëntperspectief erg positief onthaald. Ook geloven we dat de administratieve vereenvoudiging inderdaad kan leiden tot meer tijd voor persoonlijke aandacht voor cliënten.
Wel pleiten we voor een structurele aanpak om naast participatie aan “de omgeving van de voorziening”, ook participatief te werken op individueel caseniveau, waar de cliënt zich bevindt, voorzieningenbeleidsniveau, maar ook op macroniveau zoals de regio’s van 1G1P, eerstelijnszones, … Zo zouden:
- Rondetafelgesprekken bijvoorbeeld ook nazorgtrajecten kunnen omvatten en bij voorkeur participatief kunnen worden georganiseerd.
- Extra trainingen kunnen worden georganiseerd om praktijkwerkers te stimuleren om kinderen, jongeren én hun ouders of opvoedingsverantwoordelijken te betrekken en te begeleiden, met aandacht voor het eigenaarschap en de regie bij de cliënt.
- Uitwisseling tussen verschillende cliëntgroepen, vaak georganiseerd door cliëntenorganisaties, sterker gestimuleerd en financieel ondersteund moeten worden. Vanuit deze perspectieven worden immers bijkomende signalen gecommuniceerd naar de overheid. De aanbevelingen daaruit, moeten vervolgens worden geïntegreerd in het beleid.
- De condities om verschillende cliëntperspectieven in te brengen verbeterd moeten worden. Dit vereist een mandaat dat de tijd en ruimte van de bevraagde ervaringsdeskundige financieel vergoedt.
- Naar analogie van een syndicaal of politiek mandaat en verlof, zou dit maatschappelijk mandaat een structurele erkenning zijn van cliëntparticipatie. De tijd en middelen die iemand
op vrijwillige basis investeert worden immers te vaak als vanzelfsprekend beschouwd. Deze investering dient ondersteund en gewaardeerd te worden.
Tot slot kan ook de evaluatie van hoe kinderen, jongeren, ouders en opvoedingsverantwoordelijken participeren tijdens hun zorg en ondersteuning een veelheid aan positieve praktijken versterken.
Inclusieve hulp voor kinderen en jongeren met een handicap
“Het beleid zet in op rechtstreeks toegankelijke hulp en vraaggestuurde ondersteuning. Dit verlaagt de drempel voor toegang.”
Vraaggestuurd werken stelt dat binnen de structuur en financiering, beter ingespeeld wordt op wat cliënten willen en belangrijk vinden. Vraaggericht werken, is een gezamenlijke inspanning van cliënt en hulpverleners, dat de ondersteuning die de cliënt ontvangt, tegemoetkomt aan diens wensen en verwachtingen, waarin de dialoog tussen beide partijen centraal staat.
De versterking en uitwerking van deze vraaggestuurde ondersteuning is positief, maar moet gepaard gaan met een vraaggerichte visie. De nadruk op vraaggestuurd werken kan leiden tot minder aanbod op maat of ongelijke toegang. Niet alle gezinnen hebben de juiste kennis of middelen om een volledige hulpvraag te formuleren. Geschikte en duidelijke communicatie blijft hier dus ook erg belangrijk. De eerste lijn kan een duidelijke rol spelen in het ondersteunen van die vraagstelling. Zowel in informeren over verschillende mogelijkheden alsook bij het verkennen van de juiste vraag naar hulp of ondersteuning.
Daarnaast is het belangrijk te bemerken dat iedereen die in contact komt met Rechtstreeks Toegankelijke Hulp (RTH) geconfronteerd wordt met de beperkte openingsuren bij zorgaanbieders om hun hulpvraag aan te stellen en zorg en ondersteuning te ontvangen. Dit bemoeilijkt de toegang tot tijdige zorg op maat.
Ten slotte willen we nog opmerken dat we positief uitkijken naar de beloofde investering inzake het wegwerken van de wachtlijsten voor kinderen en jongeren met een handicap. We dringen er echter op aan dat alle gezinnen geholpen worden en pleiten voor de invoering van volwaardige persoonsvolgende financiering voor minderjarigen met een handicap om zorg op maat van gezinnen op zijn sterkst te faciliteren en hun regie en eigenaarschap te geven over hun eigen ondersteuningstraject.
Verdere uitwerking en implementatie ontbreekt echter in de beleidsnota WVG. PVF zou gezinnen de mogelijkheid bieden om in de plaats van enkel een keuze tussen de twee huidige systemen (ondersteuning in een voorziening of via een persoonlijk assistentiebudget PAB), een combinatie samen te stellen van zorg en ondersteuning die aan hun specifieke situatie tegemoetkomt.
Gepast omgaan met verontrustende situaties (VS)
De sterke focus op een transversaal beleid, met nadruk op gedeeld beroepsgeheim (wat kan je wél delen) en informatiedeling, kan leiden tot snellere hulpverlening. Bij cliënten kan het echter zorgen oproepen over hun privacy. Zeker voor personen die al ervaring hebben met en dus angst hebben voor stigmatisering. Het is ook cruciaal dat de cliënt te allen tijde geïnformeerd wordt wanneer men andere hulpverleners of diensten op de hoogte brengt van welke informatie met wie gedeeld wordt. De gevolgen voor een gezin zijn hier immers vaak groot. We willen dit dan ook verwezenlijkt zien.
Daarnaast willen we wijzen op het gebruik van de term ‘verontrustende opvoedingssituatie’ in de beleidsnota Justitie en het Vlaams Regeerakkoord. Het gebruik van deze term is vanuit cliëntperspectief teleurstellend. Verontrusting kan verschillende oorzaken hebben. We spreken dan ook van een ‘verontrustende situatie’. Dat is inmiddels ook juridisch bepaald.
Ook is er geen specifieke vermelding van verschillen in aanpak bij culturele of contextuele verschillende situaties, wat inclusie kan beperken. Dit verdient voldoende aandacht, zodat zorg en ondersteuning aansluiten bij de individuele situatie van de cliënt.
Flexibiliteit en continuïteit van jeugdhulpverlening
De nota WVGA zet sterk in op trajectbegeleiding en lokale gezinscoaches, wat continuïteit van zorg zal bevorderen. Ook wordt duidelijk benoemd dat er een groot belang is aan continuïteit na 18 jaar. De uitwerking van deze plannen mist echter concrete acties rond financiering en verantwoordelijkheden. We zijn voornamelijk benieuwd over hoe dit zal worden vormgegeven.
Tijdige toegang tot jeugdhulpverlening
De werking van de intersectorale toegangspoort en diens toeleidingsprocessen zal worden geëvalueerd en verbeterd in kader van efficiëntere toegang. We stelden ons reeds vragen over de mate waarin deze evaluatie nog niet plaatsvond, maar zijn voorstander van deze opvolging. We hopen concrete deadlines of indicatoren te zien verschijnen. We verwachten dat deze evaluatie en bijhorende hervorming zal leiden tot een vermindering van de wachtlijsten binnen jeugdhulp. Verder is het ook essentieel dat ook de cliëntervaringen worden bevraagd, om mee te nemen in deze evaluatie- en verbeteringsactie.
Rol van ouders en opvoedingsverantwoordelijken
We lezen graag dat er verder gebouwd wordt op de al bestaande initiatieven rond de gezamenlijke opvang van ouders en kinderen en naar mogelijkheden voor (intensieve) contextbegeleiding van (pleeg)gezinnen. Dit is een visie op ondersteuning die nog breder uitgewerkt kan worden.
Ouders zijn medecliënten in een hulpverleningstraject en het welzijn van kinderen en jongeren wordt vergroot door dat van de ouders te versterken. Door ouders en opvoedingsverantwoordelijken positief te benaderen i.p.v. stigmatiserend en louter responsabiliserend, versterk je hen. Positieve voorbeelden zijn het organiseren van vrijwillige training en opvoedingsondersteuning en een 24/7 beschikbare ondersteuningslijn voor gezinnen in een crisissituatie.
De beleidsnota streeft ernaar om kinderen te laten opgroeien ‘in een context die zo dicht mogelijk aansluit bij die van een gezin en uit de wens om ‘kinderen en jongeren zo veel als mogelijk in een gezinscontext te laten opgroeien’. We benoemen dan ook als basisprincipe om in te blijven zetten op de relatie tussen gezinsleden en waar mogelijk, op de terugkeer naar huis. Dit kan bijvoorbeeld gehanteerd worden als principe tijdens de contextbegeleiding.
We veronderstellen dan ook dat de nadruk gelegd wordt op maatregelen die gericht zijn op een terugkeer naar huis of een andere gezinsgerichte aanpak vooropstellen. We onderschrijven graag de actie om ‘mobiele of ambulante begeleidingsvormen op te starten’ bij hulpvragen van ouders, contextfiguren of andere. We doen ook graag de suggestie tot gespecialiseerde trajecten voor ouders wiens kind uithuisgeplaatst werd, om hen te helpen verwerken en te helpen in het blijven vervullen of heropnemen van hun rol als ouder.
Tegelijkertijd betreuren we de veelheid aan responsabiliserende maatregelen die worden vooropgezet in de beleidsnota Justitie en er eerder op gericht zijn om ouders en opvoedingsverantwoordelijken te berispen dan te ondersteunen. Dit soort negatieve beeldvorming werkt contraproductief voor gezinnen met een hulpvraag. Als hulpverlening negatief benaderd wordt door het beleid, wordt het een grotere drempel om hulp te vragen.
Daarin wordt gesteld dat ouderlijke verantwoordelijkheid een aandachtspunt zal zijn binnen het jeugddelinquentierecht voor de komende legislatuur. Het definitief verankeren van de verschijningsplicht van de ouders is daarbij één van de meest opvallende acties. Uitzonderingen waarbij de jeugdrechter of jeugdrechtbank in individuele situaties van de regel kan afwijken zijn daarbij enkel mogelijk wanneer de verschijningsplicht bijvoorbeeld niet in het belang van de minderjarige is. We stellen ons hier een aantal bedenkingen bij:
- Hoe wordt bepaald wat in het belang van de minderjarige is, wordt daarbij de leidraad van Kenniscentrum Kinderrechten gevolgd?
- Zal de ouderlijke verschijningsplicht bijdragen tot positieve ouderlijke betrokkenheid?
- Wat kan de meerwaarde zijn voor zowel de minderjarige als de ouder/opvoedingsverantwoordelijke (zeker als de ouderbetrokkenheid nu al gerealiseerd kan worden via artikel 51 van de jeugdbeschermingswet)?
Reflecterend vanuit kinder- en jongerenperspectief zijn we daarnaast bezorgd over de volgende zaken:
- De uitbreiding en capaciteitsuitbouw van plaatsen in gemeenschapsinstellingen.
- De uitbreiding van High care high risk-faciliteiten voor minderjarigen met psychiatrische problematiek.
- Het uitrollen van beveiligde units voor de uitvoering van de langdurige gesloten begeleiding.
- Elektronische monitoring bij minderjarigen voor 3 tot 6 maanden.
Het is noodzakelijk dat er voldoende aanbod bestaat voor minderjarigen, maar tegelijkertijd benadrukken we dat er voldoende investeringen moeten worden gedaan in preventief werken. We zien echter een toename in repressieve acties en te weinig preventieve acties. Een sterk preventiebeleid geeft jongeren een optimale mogelijkheid tot opgroeien in een kansrijke omgeving en vermindert de kans op delicten. Beleidsoverschrijdend werken is essentieel om een goed preventief beleid te voeren. Deze visie zien we dan ook graag verder geconcretiseerd.
Gemeenschappelijk voortraject adoptie en pleegzorg
In de beleidsnota WVG wordt gerefereerd naar een gemeenschappelijk voorbereidingstraject voor kandidaat-pleegzorgers en kandidaat-adoptieouders. Hoewel dit gemeenschappelijk voortraject positieve ontwikkelingen met zich mee kan brengen, willen we zeker ook enkele bezorgdheden benoemen.
De valkuilen van het gemeenschappelijk voortraject liggen namelijk in de verschillen die inherent verbonden zijn aan de finaliteit en bijgevolg het traject dat kandidaat-pleegzorgers enerzijds en kandidaat-adoptieouders anderzijds doorlopen. Pleegzorg valt duidelijk onder de noemer jeugdhulp. Er wordt namelijk vertrokken vanuit een nood van een kind en diens gezin, terwijl adoptie een andere finaliteit in zich houdt, het startpunt betreft burgers met een kinderwens.
Voor kandidaat-pleegzorgers is er bovendien een aspect van tijdelijkheid aan verbonden én wordt er ook een andere basishouding verwacht van laatstgenoemde. Het aangaan van een soort partnerschap met biologische ouders is immers cruciaal. Ouders die hulp zoeken via pleegzorg, of door omstandigheden hulp moeten aanvaarden, zijn op zich niet op zoek naar kandidaat-adoptieouders.
Bijgevolg roepen we op tot alertheid rond het implementeren van een gemeenschappelijk voortraject, want dit kan er ook voor zorgen dat men hulp via pleegzorg gaat vermijden.